Kom naderbij, volken, en hoor toe, naties, luister aandachtig. Hoor, aarde en wie haar bewonen, wereld en al wat daarop groeit. De HEER koestert woede tegen alle volken, Zijn toorn ontbrandt tegen heel hun legermacht. Hun wacht de vernietiging, Hij heeft hen voor de slacht bestemd. Gesneuvelden blijven onbegraven liggen, de stank van hun lijken stijgt op; de bergen druipen van hun bloed. De sterren aan de hemel vergaan, als een boekrol wordt de hemel opgerold. Alle sterren vallen neer, zoals bladeren vallen van een wijnstok of verschrompelde vruchten van een vijgenboom.
Want Mijn zwaard verschijnt aan de hemel. Het valt neer op Edom, als een oordeel over het volk dat Mijn banvloek treft. Het zwaard van de HEER is rood van het bloed en druipt van het vet:
het bloed van rammen en bokken en het vet van de nieren van rammen. Want de HEER richt een offer aan in Bosra, een grote slachting in Edom. Ook wilde stieren vallen dood neer, tegelijk met ossen en kalveren. Het land is doordrenkt van bloed, de grond verzadigd van vet. Want de HEER houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding:
Hij verdedigt Sion. De wateren van Edom worden pek, zijn grond verandert in zwavel, het land wordt één grote pekoven. Het blijft er branden, dag en nacht, voor eeuwig stijgt de rook er op. Het land ligt verloren, tot in het verste nageslacht, nooit zal iemand het nog betreden.